Het ontstaan van het kippenras “ De Schijndelaar”,

Het is altijd een goede gewoonte van de E.S.K.V. geweest om te trachten in de agenda van de maandelijkse ledenvergadering een bijdrage van een gastspreker op te nemen.  Op zo’n manier ontstaat een vergadering die naast een huishoudelijk deel en een stuk gezelligheid ook een interessant leerzaam onderdeel kent.  Als gastspreker wordt soms een keurmeester, soms een fokker van een ander vereniging en vaak een eigen lid uitgenodigd om iets over onze hobbydieren te vertellen.

Zo’n 25 jaar geleden hield ik als lid van de E.S.K.V. tijdens een ledenvergadering een lezing over de erfelijkheidsleer waarbij ik de beginselen van de Wetten van Mendel en de algemene principes van de erfelijkheidsleer trachtte uit te leggen. Daar de aanwezigen bestonden uit amateur-fokkers die in principe allemaal bezig waren met het vervolmaken van een bestaand ras, heb ik de bruikbaarheid van de erfelijkheidsleer bij dit vervolmaken duidelijk gemaakt.  Daarnaast heb ik aangegeven dat het met de nodige kennis en volharding mogelijk moest zijn om een geheel nieuwe ras te fokken, dat je bijvoorbeeld een E.S.K.V.-hoen of een Schijndelaar zou kunnen noemen.  Deze ideeën vonden tijdens de vergadering nog weinig respons.   Doch na de vergadering, toen het mede onder invloed van wat alcoholische versnaperingen erg gezellig werd, hebben we het idee “ Schijndelaar “ verder uitgewerkt en ontstond op de achterkant van een bierviltje een mooi prototype.  Dit type had behalve een vrij kleine kuif weinig kopversierselen, droeg zijn lange staart ongeveer horizontaal en moest groene eieren leggen.

Zoals dat wel vaker gaat leidden onze filosofiën niet onmiddellijk tot een initiatief, maar het idee bleef bij mij hangen en na verloop van tijd ben ik zelf aan het fokken van een Schijndelaar begonnen.  Voor het groene ei werd op de Intershow een trio Auracana’s aangekocht, dat bestond uit een blauwpatrijs haan een twee tarwe kleurige hennen, alle drie met een bolstaart en de karakteristieke oortoefen.  De hennen hebben nooit bevruchte eieren gelegd, ook niet toen zij een haan met normale staart als partner kregen, maar de haan deed op de reeds aanwezige Sumatra hennen uitstekend zijn best.

Voor de kuif werden een paar Brabantse boerenhoenders afkomstig van Ger van de Oetelaar gebruikt en om wat meer formaat in de kippen te kweken werden kruisings-producten enige weken aan Toon de Graaf uitgeleend om later de door zijn Australorp haan bevruchte groene eieren te kunnen uitbroeden.  Door jarenlang onderling kruisen werd toegewerkt naar een eindproduct dat de sierlijkheid van de Sumatra paarde aan de bruikbaarheid van het boerenhoen en de hardheid en het groene ei van de Auracana.

Nu valt het niet mee om bij moeder natuur van twee walletjes te eten.  Als je dan ook een bolstaart Auracana haan gebruikt om de aanleg voor groene eieren in te fokken, krijg je de aanleg voor een korte bolle staart er gratis en voor niets bij. Iets dat voor een prototype met een lange volle staart heel ongunstig is, maar wel generaties  lang zijn invloed laat zien.  Opvallend vanaf het begin was wel dat de eigenschappen van de Sumatra zeer dominant in dat ras verankerd lagen.  Mede daardoor brachten kruisingen met deze Sumatra al vrij snel enkele kippen voort die er al enigszins op leken.  Vanaf het begin echter moest streng geselecteerd worden.

In de eerste jaren waren er van de honderd opgefokte kuikens maar vier of vijf  geschikt om mee door te gaan. Toen na enkele jaren fokken het resultaat er enigszins op begon te lijken en op een clubshow de eerste exemplaren met hun groene eieren geshowd werden, groeide het enthousiasme bij meerdere E.S.K.V.-leden en werd de fokkerij van de Schijndelaar , al of niet tijdelijk, door meerdere fokkers voortgezet.

De naam van Harrie van de Oetelaar verdient hier speciaal genoemd te worden.  Hij was het, die van het begin af aan Schijndelaars fokte, tot hij dit jaar (2000) verhuisde en te weinig tuin overhield om nog grote kippen te kunnen houden.  Hij was het ook, die begin jaren negentig leghorns inkruiste om de eiproductie te verhogen.  Dit inkruisen van de leghorn was ook aanleiding tot het onstaan van dominant witte Schijndelaars.

In het begin werd de Schijndelaar alleen gefokt in de kleuren zwart en blauw.  Omdat we bij het groene ei te maken hebben met een dominante eigenschap die in eerste instantie alleen is waar te nemen bij dieren die eieren leggen ( hennen dus ) werd bij het verankeren van de gewenste eigenschappen en het fokzuiver maken van het ras al snel duidelijk dat we proef kruisingen moesten doen om de eventuele aanleg voor groene eieren bij hanen te kunnen vaststellen.  Daartoe werden Schijndelaar hanen gekruist met kippen die witte eieren legden.  In dit geval werden Sumatra hennen van Leo Smits geleend op het moment dat Leo geen eieren meer inlegde om uit te broeden.  De witte eieren van deze hennen, bevrucht door een Schijndelaar haan werden uitgebroed en een jaar later werd bekeken of de vrouwelijke nakomelingen allemaal, dan wel voor de helft of helemaal geen lichtgroene eieren legden.  Op deze manier kon de conclusie getrokken worden dat de betreffende haan fokzuiver voor de aanleg voor groene eieren was, dan wel fokonzuiver daarvoor was of de erffactor helemaal niet bij zich droeg.  Uiteraard werden heel mooie, groene eieren leggende exemplaren uit deze kruisingen wel eens ingezet voor de fok.   Dit laatste had tot gevolg, dat de invloed van de Sumatra soms wel wat al te groot werd, wat vooral zichtbaar werd aan het steeds kleiner worden of helemaal afwezig zijn van het kuifje.  Om een wat grotere kuif te fokken is eind jaren tachtig èènmaal een koekoekkleurige Hollandse witkuifhen van Leo Smits geleend.  Nakomelingen van deze hen en een Schijndelaar haan werden weer terug gepaard met Schijndelaars om zodoende grotere kuiven te kweken.  Deze ene hen is er de oorzaak van dat de kuiven nu de gewenste maat hebben doch ook dat, uiteraard na jarenlange selectie, een koekoek kleurige Schijndelaar is ontstaan.

Iets dergelijks is ook te vermelden van een parelgrijs kriel hennetje dat ik in de tachtiger jaren via Jan Schuurmans van een liefhebber kreeg, die dat diertje uit Engeland had meegenomen.  Het hennetje legde mooie groene eitjes en had iets weg van een Watermaalse Baardkriel.  Het was brutaal en mak en kreeg al snel de typisch Engelse naam Mildred opgeplakt.  Op den duur werd het zo mak dat het voor niets en niemand uit de weg ging, ook niet voor een aanstormende auto toen zij een keer op de openbare weg liep.  Helaas is deze confrontatie haar fataal geworden.  Mildred heeft er echter wel voor gezorgd dat in de huidige Schijndelaar de kleuren parelgrijs en recessief wit voorkomen.  Daarnaast heeft Mildred aan de wieg gestaan van een bescheiden bestand aan Schijndelaar krielen.

Jarenlang is de Schijndelaar gefokt omdat het een mooie kip is, die heerlijke groene eieren legt en loslopend op het gras zich fantastisch laat zien.  Als plaatselijke bijzonderheid werd de Schijndelaar getoond op een aantal clubshows van de E.S.K.V. In de loop der tijd nam de verankering van de typische eigenschappen steeds meer toe en groeide de behoefte aan officiele erkenning.  Onder de oude reglementen van de N.H.D.B. was officiele erkenning een moeizaam en lang proces dat minimaal drie jaar duurde.  Het reglement van erkenning is medio 1999 echter dusdanig vereenvoudigd dat erkenning nog steeds een moeilijke zaak blijft, doch in principe in een jaar kan plaats vinden.  Dit laatste heeft er mede toe geleid dat in najaar 2000 een poging is ondernomen om de witte kleurslag van de Schijndelaar officieel erkend te krijgen.  Deze poging heeft succes gehad. In 2001 is de Schijndelaar het eerste en tot nu toe enige erkende Nederlandse kippenras geworden, dat groene eieren legt.

Ruud Kaasenbrood.


 

 


 

    


 

       


 


 

 

 

 

Contact

Nieuws

Website gelanceerd

30-01-2014 21:37
Onze nieuwe website is vandaag van start gegaan. Puur...