Witte Schijndelaar mag geel zijn!!
Regelmatig wordt door keurmeesters de opmerking gemaakt dat de witte dieren een gele aanslag op de veren vertonen.
Het showen van écht witte dieren is alleen mogelijk wanneer een aantal zoötechnische en genetische maatregelen genomen wordt.
Tot de genetische maatregelen behoort het infokken van witte dieren met 'opblekende eigenschappen' zoals de zilverfactor, de koekoekfactor, de dunfactor etc. Dit is op dit moment voor de Schijndelaar te hoog gegrepen omdat nog op tal van andere, meer relevante, eigenschappen geselecteerd moet worden.
Zo zoötechnische maatregelen variëren van het wassen met zilvershampoo en het naspeoelen met blauwsel (Reckits blauw) tot het uit de zon houden en niet op gras laten lopen. Het laatste om de opname van caroteen en luteïne te voorkomen.
Ook het geven van voer dat arm is aan deze stoffen helpt om wit wit te houden. Nu beschermt luteïne, de gele kleurstof uit bloemen en kruiden, het menselijk oog tegen de nadelige invloed van violet licht en heeft als zodanig een gunstig effect op het voorkomen van een bepaalde vorm van maculadegeneratie, een ziekte die bij oudere mensen slechtziendheid kan veroorzaken.
Luteïne wordt door het menselijk lichaam goed opgenomen wanneer het in een vetachtige omgeving, zoals een eidooier zit.
Aangezien veel van hierboven beschreven maatregelen ofwel dieronvriendelijk zijn, ofwel de gunstige invloed van het eten van eieren op de gezondheid van de mens verminderen, besluiten we daaraan niet mee te doen en gewoon te stellen dat witte Schijndelaars geel mogen zijn. Hoe geler hoe liever!